Nieuwe wildernis, maar niet voor de wandelaar

De film over Neerlands ‘nieuwe wildernis’ is een groot succes. Als wandelaars vonden vriend Tim W. en ik het natuurgebied een paar jaar geleden niet zo geslaagd. Naar aanleiding van de film las ik mijn reportage nog eens terug. Ik weet niet of er sindsdien veel veranderd is, maar nu staan de beesten in elk geval op dvd – een hele vooruitgang.

Als we de auto uitstappen, worden we begroet door een machtig koor van kikkers, padden en vogels. De Oostvaardersplassen klinken meteen als onvervalste natuur, lekker ongerept en ruim. We hopen op een flinke wandeling, vol spectaculaire waarnemingen in de wildernis.

Een glimp van een zeearend bijvoorbeeld. Deze aaseters met een spanwijdte van tweeënhalve meter zijn de beroemdste bewoners van het gebied. Ze haalden onlangs de krant, omdat een van de vogels hier voor het eerst is gaan broeden. Rond het nest is een zone ingesteld waar geen mensen mogen komen. Op het betreden van moeders privéterrein staat een boete van tweeduizend euro.

Het is ons wat waard, dus vragen we in het informatiecentrum waar de familie zeearend zich bevindt. De baliemedewerker mag er niets over zeggen. Hij zegt dat hij het zelf ook niet weet. Voorlopig moeten we het doen met een opgezet exemplaar, dat ons vanaf een plastic zuiltje strak aankijkt.

Aan de ontstaansgeschiedenis van de Oostvaardersplassen is weinig natuurlijks. Het ongeveer 7200 hectare grote gebied tussen Almere en Lelystad was in 1968 nog versgewonnen polderland. Er zou een industriegebied komen, maar door het ongunstige economische klimaat bleef dat achterwege. De natuur sloeg intussen haar slag, en onbedoeld veranderde de maagdelijke polder in een moeras vol vreemde vogels. In 1982 werd de spoorlijn Amsterdam-Lelystad respectvol omgelegd, waardoor het Oostvaardersplassengebied zijn huidige vorm kreeg.

Staatsbosbeheer spreekt in een folder van ’oernatuur’. De Oostvaardersplassen zijn heilige grond. Daar banjer je niet zomaar even doorheen, constateren wij enigszins teleurgesteld. Niet zozeer omdat het daar te drassig voor is, daar zou met een paadje hier of daar best iets aan te doen zijn, maar vooral omdat het domweg niet mag.

Er is een aantal wandelingen uitgezet aan de westzijde van het gebied, aan de rand van Almere, en een aantal routes aan de oostkant, bij het informatiecentrum. Maar geen van deze routes is langer dan vijf kilometer. De wandelroutes liggen niet in het drassige, waterrijke middenstuk, maar in de bosachtige randgebieden, dichtbij dijken, elektriciteitsmasten en spoor. Wie denkt dat-ie wel even over een hekje springt, komt bedrogen uit: het gekoesterde gebied is omringd door brede sloten.

Het hele natuurgebied is een flinke envelop, maar wij mogen ons uitsluitend bewegen op de postzegel.

Dat doen we dan maar, we volgen de paaltjes van de Zeearend-route (vijf kilometer).

Na een bruggetje over een zeer visrijke poel (de vissen steken hun koppen brutaal bedelend uit het water), passeren we meteen al de eerste uitkijkpost. Het weidse zicht over de Keersluisplas wordt belemmerd door hoog riet.

Een eind verderop, in een bos waarvan de bodem een ware brandnetelzee is, hebben we wél een koninklijk uitzicht, in observatiehut ’De Zeearend’. Deze post staat lekker hoog, en je krijgt er de beste kijk op het moerasgebied. Vooraan, op enkele honderden meters, zien we een kleine kudde paarden, met veulens. Op dezelfde hoogte, een eind naar rechts staat een kudde herten, en helemaal achteraan ontwaren we runderen. Bij de poelen rusten enorme groepen vogels, die af en toe massaal een ander bad opzoeken. Een vlucht ganzen trekt weg, en even later ook een grote grote zilverreiger (’Die heb ik een tijd niet gezien langs de N50’, zegt een man met een baard). Een verrekijker is hier onontbeerlijk. De zeearend is nog steeds onvindbaar.

We verlaten de route even, en lopen het open veld in. Geen overbodige luxe, het biedt een welkome afwisseling op het fraaie maar ietwat monotone brandnetelbos.

Op het veld is het natter, overal tref je poelen. Als je even in de richting van het riet loopt, sta je binnen de kortste keren in de blubber, en hoor je om je heen de kikkers in het water springen. En je moet wel heel luidruchtig zijn, wil je er geen zien.

Terug in de brandnetels. Weer een uitkijkpost, al hebben wij natuurbarbaren het idee dat we het uitzicht op die vlakte inmiddels wel kennen.

We maken nog een lusje aan de zuidkant van de route, en lopen terug naar het bezoekerscentrum.

De natuur in de Oostvaardersplassen is rijker dan in veel gebieden vol platgetreden paden, maar dat is alleen zo dankzij onze afwezigheid, en veel kansen om die bijzondere flora en fauna te ervaren krijg je niet – misschien maar goed ook.

Wie écht iets wil zien, moet geduldig in een van de vele kijkposten gaan zitten, of een afspraak maken met de boswachter, want georganiseerde excursies zijn er genoeg. Op een bolderkar naar de grote grazers, bijvoorbeeld.

’De Nederlandse Serengeti’ is een ruig natuurgebied, veertig jaar geleden min of meer toevallig ontstaan op kunstmatig land, en nu fanatieker beschermd dan menig eeuwenoud regenwoud.

En die zeearend? Niks van gezien.

Trouw, 08-07-’06 © Marc van Dijk