Valt discriminatie af te leren?

FILOSOFISCH ELFTAL — Jaren geleden viel ik uit tegen een kassameisje met een hoofddoekje. Ik weet niet meer waar het over ging, maar ik liet haar merken dat haar gedrag mij stoorde.

Het was een vrij onbenullig voorval, en toch bleef de gebeurtenis hangen in mijn hoofd. Ik had het gevoel dat mijn uitval tegen dat meisje me iets liet zien; er was iets in mij veranderd.

Later realiseerde ik me wat het was: tot op dat moment was ik doorgaans voorzichtiger, beleefder omgegaan met mensen die ik op basis van hun uiterlijk als allochtoon zag. Alles om maar niet te discrimineren, of voor racist te worden aangezien. Ik deed onbewust aan positieve discriminatie. Terwijl ik het discrimineren natuurlijk pas werkelijk voorbij ben, als ik tegen iemand met een andere huidskleur even hard uitval als tegen een blanke.

Praktisch niemand is vóór discriminatie, en toch is discriminatie ook in Nederland nog niet uitgebannen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) deed in opdracht van het ministerie van sociale zaken een test: blanke Nederlanders en niet-westerse Nederlanders meldden zich 460 keer als werkzoekenden bij uitzendbureaus. De acteurs hadden qua geschiktheid steeds precies hetzelfde profiel. Uitkomst: de blanken kregen in 46 procent van de gevallen een baan, de nieuwe Nederlanders in slechts 28 procent van de gevallen.

Ik legde de kwestie voor aan filosofen Frank Ankersmit en René Gude.

Ankersmit: “Dit is een paradoxale ervaring. Het feit dat u iets lelijks zei tegen het meisje met de hoofddoek, was een goed signaal, een teken van volledige acceptatie. Zo komen hardnekkige onbewuste processen soms aan het licht. Ik heb een tikkende klok in mijn kamer, maar ik hoor hem nooit tikken. Pas als hij stilstaat, merk ik op dat er iets mist. Uw positief discriminerende klokje liep niet meer, en toen merkte u ineens dat het al die tijd getikt had.

“Dit is het eerste wat we moeten vaststellen: iedereen discrimineert. Het is ironisch dat het SCP juist een sollicitatieprocedure als testcase gebruikt, want elk sollicitatieproces is per definitie een kwestie van discriminatie: je probeert onderscheid te maken tussen degenen die meer en minder geschikt zijn, en zo de beste kandidaat te selecteren.”

Gude: “Inderdaad, het is in wezen heel merkwaardig om te zeggen dat je niet mag discrimineren, want dat betekent letterlijk: je mag geen onderscheid maken. Terwijl iedereen de hele dag bezig is zichzelf te onderscheiden.”

Ankersmit: “We discrimineren ons een ongeluk. Met sommige mensen kan je goed overweg, met anderen juist niet. Zolang we het begrip in zijn oorspronkelijke neutraliteit bekijken, is het zo essentieel voor de menselijke samenleving en voor de condition humaine dat we er nooit buiten zullen kunnen. Je kan niet zeggen: ‘Ik wil wel met iedereen trouwen’. Je zult onderscheid moeten maken, moeten kiezen, zo is het leven. De vraag is alleen: wanneer wordt dat onderscheid oneigenlijk? Wanneer krijgt discriminatie de kwalijke betekenis die het woord nu standaard heeft? Welk proces gaat daaraan vooraf?”

Gude: “Dat is vrij eenvoudig: het heeft een evolutionaire basis. We zijn van nature geneigd om alles wat vreemd is te mijden, en solidair te zijn met de eigen soort. Dat heeft ons evolutionair geholpen, maar we kunnen onszelf er ook mee in de vingers snijden. Want als een werkgever een sollicitant afwijst om de verkeerde redenen – namelijk door zijn instinctmatige xenofobie te volgen en bij voorbaat niet naar onderscheidende verdiensten te kijken – dan kan hij wel eens de beste sollicitant afwijzen. Discriminatie is dus niet alleen een moreel, maar ook een economisch probleem. Pas als wij iedereen werkelijk serieus beoordelen, benutten we ten volle ons economisch potentieel.”

Ankersmit: “Ik help u hopen dat dit ooit gebeurt, maar ik betwijfel of het mogelijk is. Wij leven als het ware in een zee van onderscheid maken. We doen het de hele dag door. Nu proberen we de laatste decennia enkele van die vormen van onderscheid maken tussen haakjes te zetten: die mogen niet meer. De ethiek dwingt ons om een vacuüm te creëren in die zee. Dat is wel terecht, maar ook tegennatuurlijk. Het zal altijd een heel zwak, kwetsbaar vacuüm blijven, domweg omdat het aan alle kanten omringd wordt door de zee. De cijfers waar het SCP mee komt, vallen mij dan ook alleszins mee.”

Gude: “En toch is er geen reden om het hierbij te laten zitten. Volgens mij laat de anekdote over het kassameisje zien dat het afleren van onbewuste discriminatie-processen een heel lang en intensief traject is. Het gaat namelijk om het afleren van een gewoonte, en het aanleren van een nieuwe. Daarmee zijn we in het hart van de ethiek beland, want het geheel van gewoontes en zeden noemden de Grieken ethos. Ethiek is dus meer een zaak van gewoontes dan van hooggestemde idealen. Er moet een praktische noodzaak zijn om de gebruikelijke xenofobie in kritische acceptatie te veranderen. De idealen zijn daarbij hooguit een richtsnoer.

“In dit geval is de eerste fase dat we op een natuurlijke manier een zekere aversie hebben tegen mensen die op basis van uiterlijke kenmerken niet bij ons passen. Ten minste: als er veel van zijn. Als er maar weinig van zijn, dan vinden we ze exotisch.

“De tweede fase is er een van politieke correctheid. Dat is een gekunsteld streven, om uit je taalgebruik die woorden te vermijden die dat natuurlijke solidariteitsgevoel met ‘je eigen soort’ in stand houden. Het woord is een machtig heerser. Als je discriminatoire woorden vermijdt, verandert langzaam maar zeker ook de gewoonte om mensen die anders zijn dan jij te zien als een bedreiging.

“In de derde en laatste fase hoef je zelfs niet meer bewust politiek correct te zijn. Je komt iemand tegen, en reageert oprecht op diens gedrag, ongeacht huidskleur of andere uiterlijke kenmerken die kunnen afwijken van de jouwe.

“Dan pas heb je het oorspronkelijke automatisme, dat een tijdlang goed werkte, vervangen door een voor deze tijd betere gewoonte. Dat kan alleen met grote inspanning, het vergt een lange trainingsfase. Wij denken vaak ten onrechte dat als je maar inziet dat je iets niet mag doen, dat daarmee dan ook automatisch de aandrift om het wel te doen tot rust gebracht is.”

Frank Ankersmit is emeritus hoogleraar geschiedfilosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen

René Gude is Denker des Vaderlands

Trouw, 21-12-12 © Marc van Dijk

tekening © Sander ter Steege