Universiteit of koekjesfabriek?

FILOSOFISCH ELFTAL – Het rommelt in de academische wereld. De groep Science in transition gooide de knuppel in het hoenderhok met kritiek op het functioneren van de wetenschap.

In juni gingen wetenschappers en studenten de klok rond met debatten, lezingen en feest tijdens ‘de Nacht van de Universiteit’.

De universiteit is volgens de initiatiefnemers ‘een koekjesfabriek’ geworden, ‘onderwijs lijkt minder belangrijk te zijn dan onderzoek en de competitie om geld is groot. Het denken in aantallen voert de boventoon, de massa en conformisme regeren.’

Waar moet de discussie over gaan? Een universitaire oudgediende en een jonge hoogleraar uit het Filosofisch Elftal in dialoog.

Frank Ankersmit, emeritus-hoogleraar intellectuele geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen: “Zolang ik aan de universiteit verbonden ben geweest, van de jaren zeventig tot aan mijn emeritaat in 2010, hoor ik dit soort geluiden. ‘De wetenschap staat onder druk.’ Ik zeg niet dat dit soort kritiek onzinnig is, maar misschien is ze wel onderdeel van een permanent correctieproces. Dat die kritiek klinkt, betekent niet per se dat het met de wetenschap daadwerkelijk de verkeerde kant uitgaat.”

Sabine Roeser, hoogleraar ethiek en techniek aan de TU Delft: “Nee, het is onterecht om de aanzwellende kritiek af te doen als routineus geklaag dat van alle tijden is. Daarvoor is er simpelweg te veel mis. Het aantal universitaire studenten is alleen al tussen 2000 en 2012 met 50% gestegen. Maar we doen het nog met precies evenveel universiteiten, die het bovendien met minder geld moeten redden, doordat er al decennia bezuinigd wordt. Het aantal vaste banen aan universiteiten is drastisch teruggebracht, promovendi en onderzoekers zijn veelal ‘wegwerpwetenschappers’. De prestatiedruk onder wetenschappers is enorm verhoogd.

“Desondanks staan meerdere Nederlandse universiteiten nog steeds in internationale ranglijsten in de tophonderd. Dat is eigenlijk een wonder. Het is dus geheel terecht dat er geklaagd wordt, de vraag is alleen waarover precies.”

Ankersmit: “Ik krijg de indruk dat het geklaag vooral leeft bij de alfa en gamma-afdelingen, terwijl de bètarichtingen, de exacte disciplines, er minder mee bezig zijn. Dat zou te maken kunnen hebben met de moeilijke situatie waarin deze disciplines zich per definitie bevinden.

“Wat men in de exacte wetenschap en bijvoorbeeld in de geneeskunde doet, is evident. Als de berekeningen kloppen, stort de brug niet in. Bij de alfa en gamma-disciplines ligt dat anders. Waardoor de kritiek op de universiteit al snel een grotere plausibiliteit en een bijna intrinsieke noodzaak heeft. Als je de cultuur bestudeert, of de geschiedenis, is het doel niet eenduidig. Wat is van waarde? Wat moet behouden blijven? Elke generatie zal die vragen weer anders beantwoorden. En elke generatie zal weer denken: nu loopt het op de klippen, het moet helemaal anders!”

Roeser: “Ik zou niet weten waarom dit vooral een alfa- en gammaprobleem zou zijn. Alle vakgebieden kampen met onderbezetting en overbelasting van personeel. Hans Clevers, nota bene de president van de KNAW en zelf een bèta, zegt dat hij het moeilijk vindt om jonge onderzoekers een carrière in de wetenschap aan te raden. Dat lijkt me alarmerend.

“Vreemd is wel dat de kritische groep Science in transition pleit voor meer bèta-wetenschap. Terwijl alfa- en gammawetenschap enorm onder druk staan en van wezenlijk belang zijn voor de kennissamenleving. Juist hierin kunnen wij ons onderscheiden. In China schieten de universiteiten als paddenstoelen uit de grond, maar ze kunnen alleen concurreren op bèta-terrein. Net als destijds Sovjet-Rusland brengt China wel goede bèta’s voort, maar geen noemenswaardige historici en filosofen. Daar heb je namelijk een vrije samenleving voor nodig.

“Het feit dat er een correlatie is tussen democratie en sterk alfa- en gamma-onderzoek, laat het maatschappelijk belang van deze studies zien. Hierin sluit ik me aan bij het betoog van filosoof en Beter Onderwijs-voorman Ad Verbrugge over het belang van Bildung, bij uitstek het domein van alfa en gamma-studies.”

Ankersmit: “Het probleem met de vlammende betogen van Ad Verbrugge is dat hij terug lijkt te verlangen naar een verleden dat hij zelf niet heeft meegemaakt, waarin het onderwijs – ook aan de universiteit – nog onbedorven zou zijn geweest. Welnu, ik kan uit ervaring spreken: toen ik geschiedenis studeerde, stelde die studie helemaal niets voor. Mensen met een grote liefde voor het vak gingen uit eigen beweging veel lezen. Die werden door de hoogleraren serieus genomen. De rest hing er voor spek en bonen bij. Als je wilde kon je doctorandus worden op basis van prestaties die ver onder de eisen liggen die nu aan studenten gesteld worden.

“De kentering kwam met de wetgeving van Deetman, in de jaren tachtig. Dat was een shock. Er werden mensen ontslagen. Prestaties werden meer en preciezer gemeten dan ooit tevoren. Het speelkwartier was afgelopen. Vanaf de jaren tachtig en negentig is die opleiding geweldig verbeterd. Dus wat is erop tegen als wetenschappers aan strenge eisen moeten voldoen en geacht worden ook internationaal te publiceren? Dat lijkt me het minste wat je van ze kan vragen.”

Roeser: “Geheel mee eens. Zowel Beter Onderwijs als Science in transition heeft bezwaren tegen de internationalisering van het alfa- en gamma-onderwijs. Terwijl dit voor deze disciplines één van de grootste zegeningen van de afgelopen 10-15 jaar is. Tot in de jaren negentig werd de Nederlandse filosofie buiten Nederland nergens serieus genomen. Nu draaien jonge Nederlandse filosofen mee in de wereldtop en publiceren ze bij Oxford en Cambridge University Press.

“En ook de publicatieplicht en andere meetsystemen zijn op zichzelf helemaal niet verkeerd. Toen ik eind jaren negentig aan mijn promotieonderzoek begon, liepen er nog universitair docenten rond die nooit publiceerden en die niet gepromoveerd waren. En die zo de plekken bezet hielden voor jonge talenten die zich wél aan de internationale normen hielden.”

Ankersmit: “Ik begrijp die heisa over die kwaliteitscriteria niet. Het grappige is: binnen de vakgebieden zelf weet je precies waar je aan toe bent. Ik weet van mijn universitaire collega-historici en -filosofen heel goed wat ze waard zijn. Ik weet dat er briljante mensen bij zijn, maar ook treurige sukkels. Ik denk dat men bang is om uit te spreken wat iedereen weet, en dan maar liever een al te democratisch cijfermatig systeem optuigt. Terwijl je elitaire beslissingen moet durven nemen als je een elite beoordeelt.”

Roeser: “Ja, maar wel op basis van traceerbare criteria. Ik heb te vaak de desastreuze effecten gezien van het old boys network. De zogenaamd briljantje jongen die een mooie positie krijgt, ten koste van aantoonbaar geschiktere kandidaten. Objectieve kwaliteitscriteria zijn essentieel voor transparantie en diversiteit. Natuurlijk kunnen die systemen ook tot perverse prikkels leiden, maar die zijn inmiddels aardig in beeld en er worden ook al maatregelen tegen genomen.

“Het werkelijk nijpende en verreweg het grootste probleem: de werkdruk en het gebrek aan zicht op vaste banen voor jonge talenten. De oorzaak daarvan is simpel: er is te veel en te lang bezuinigd. Fundamenteel onderzoek wordt bedreigd. Er is een gigantische groep jonge, talentvolle wetenschappers die in de categorie valt waar KNAW-president Clevers op doelt als hij zegt dat hij hen de wetenschap moeilijk kan aanraden. Dát is waar de protestgroepen zich druk over zouden moeten maken.”

Dit artikel verscheen aan de vooravond van de Nacht van de Universiteit, met Theodore Dalrymple, Ad Verbrugge, Marita Mathijsen, Cees Dekker e.v.a.; 6 juni 2014, van 20 uur tot 8 uur ’s ochtends in en rond de Brakke Grond, Amsterdam. nachtvandeuniversiteit.nl

Trouw, 6-6-’14 © Marc van Dijk